Johannes 18,33b-37
We zitten vandaag midden in de chaos vlak voor Pasen. We hebben net die situatie gehad waarin Petrus iemands oor eraf slaat en later Jezus drie keer verloochent. En dan die haan hoort. Dat is hier allemaal vooraf aangegaan. En nu staat Jezus dan tegenover Pilatus, overgeleverd door de Farizeeërs, de priesters van zijn eigen volk. En dan komt er een heel gek gesprek, waarin die twee mannen volledig langs elkaar heen praten.
Ik heb zitten zoeken naar een voorbeeld, om voelbaar te maken wat er mis gaat in dit gesprek. En dat voorbeeld gaat over een man die graag kookt en thuis vaak mensen op bezoek krijgt en dan met ze eet. Veel mensen vinden dat heel gezellig en het eten is zalig. De man die graag kookt wordt er ook gelukkig van. Dan wordt hij verraden aan de belastingdienst door een buurman, die zelf nog nooit bij hem gegeten heeft, maar die denkt: hij zal er wel geld aan verdienen. Dan komt de inspecteur van belasting. Die zegt: ben jij die restauranthouder? De man die graag kookt zegt: hoe kom je daar nou bij, bedenk je dat zelf, of heeft een van mijn gasten je dat gezegd? Zegt de belastinginspecteur: ‘Ik hoor toch niet bij die gasten? Je buurman heeft je naam genoemd, dat is alles. Dus wat heb je gedaan?’
Zegt de man die graag kookt: dat restaurant van mij is geen gewoon restaurant. Als het dat wel was, dan had ik veel meer tafeltjes staan, en een menukaart en personeel, en zouden de mensen na afloop moeten betalen. Dit restaurant is geen gewoon restaurant.’ ‘Aha!’, zegt de belastinginspecteur, ‘dus je hebt tóch een restaurant.’ ‘Nou, ú zegt dat ik een restaurant heb’, , zegt de man. ‘Maar ik ben alleen geboren om te koken en om mijn maaltijden te delen met goede mensen om mij heen. En iedereen die hier wel eens mee-eet, begrijpt wat ik bedoel.’ En daarna stuurt de inspecteur een dikke belastingaanslag.
Je voelt hier het onbegrip aan de kant van de belastinginspecteur. Wij luisteraars begrijpen het wel: het is geen restaurant, het gaat om iets anders. En zo gaat het bij Jezus ook niet om een gewoon koningschap zoals we dat hier op aarde kennen. Het heeft er wel eigenschappen van, maar in wezen gaat het om iets anders. Als het gaat om ‘het koninkrijk van God’, waar Jezus over spreekt, dan gaat het om een levensgebied. Een rijk zogezegd. Een land. Het is er, maar je kunt het niet aanraken. Er zijn geen grenspalen en al helemaal geen zwaarden om het te verdedigen.
Maar waar is het dan wel?
Soms denk ik wel eens: dit is voor veel mensen toch het best bewaarde geheim van de hele Bijbel. Waar is dat Koninkrijk van God? Hoe lang moet dat nog duren? Wanneer bereiken we dat? Gerard Reve schreef ooit: ‘Dat Koninkrijk van U, weet U wel, wordt dat nog wat?’ Dat is een dichtregel bij het graf van een jongen van 18, doodgeschoten in de oorlog. Er zit een ernstige humor in en vleug sarcasme. Het impliceert dat het koninkrijk van God er niet is als er jongens van 18 sterven door kogels.
Er zijn geen leuzen en geen vaandels, geen bodem en geen bloed, daar waar dat antwoord waait
Als dat onze houding is en blijft, dan kunnen we nog wel even voort. Want wreedheid herhaalt zich en zal zich blijven herhalen. Ook vandaag sterven er mensen jong en oud, in oorlogen die draaien om olie en grond en macht. Om menselijke koninkrijken, dus. Het is heel makkelijk om dan te midden van de ellende te roepen: ‘En God laat dat allemaal maar toe, en dan die Reviaanse vraag te herhalen – wordt het nog wat, met dat koninkrijk van u.’ Je kunt de vraag net zo goed omdraaien en zeggen: Wordt het nog wat, met dat inzicht van ons?
Het antwoord is zo zacht als een fluistering, als een bries. Er zijn geen leuzen en geen vaandels, geen bodem en geen bloed, daar waar dat antwoord waait. Het Rijk van God, dat goddelijk levensgebied, is midden onder ons, ook in oorlogen en het snakt ernaar gezien te worden en gevoeld. Het snakt naar mensen die zich omkeren, zich openen en zeggen: ‘Oh, dáár was het. Zo dichtbij?’ Ja, zo dichtbij. Dichterbij dan het dichtste bij, namelijk: in ons. In u. In jou. Ook vandaag, hier en nu. Want het was eeuwig, toch? En elke keer dat we het onzevader bidden en zeggen ‘uw rijk kome’, dan gaat dat hierover. Uw rijk kome… ja, maar dat gaat niet over iets van over duizend jaar! Dat gaat over nu. Uw rijk kome – in mij.
Dat is de waarheid die Jezus hier staat te vertellen. Dat is zijn diepste roeping: ‘Hiervoor ben ik op aarde gekomen. Om te vertellen wat de waarheid is.’ En als Jezus het woord waarheid gebruikt, bedoelt Hij: het woord van God. Het goddelijk leven. Dus hij zegt hier: ik vertel jullie wat goddelijk leven is. Niet meer God dáár, in de verte, om voor te buigen, maar hier, nu, levend, in ons hart en lijf en wezen.
En tot dat leven-met-en-in-God zijn wij in staat. ‘Laat de mensen een zijn zoals u en ik een zijn’, bidt Jezus elders. Wij zijn geschapen om net zo één met God te zijn als Hij was. Wij zijn God-bekwaam, zoals Augustinus dat noemde, capax dei, ‘in staat tot God’. Deze bekwaamheid komt in elk mens op een andere manier tot uiting, want we hebben allemaal onze eigen unieke talenten, maar wat we delen is dat elk mensenhart verlangt om te voelen dat het deel uitmaakt van iets groters. En voor en vanuit die verbinding, dat verbond, zijn wij gemaakt, geschapen. En dus, zoals we in het openingslied zongen, hopen we ‘dat wij herademen, dat wij U leven.’ Dat wij u doen.
En voor die verbinding met God – om het even heel praktisch te maken – kunnen wij ruimte maken. Want het gaat niet vanzelf. Lege tijd in onze dag aanbrengen. ’s Ochtends vroeg, na het opstaan en voor je ontbijt: tien minuutjes. Gewoon stil zitten. Er tijd voor maken, voor God-in-jou. Kijken naar de opkomende zon. Of zo nu en dan eens zwijgen, in plaats van altijd maar praten. En dan luisteren naar wat er in jou gebeurt, wat daar leeft. Wie weet hoor je dan die bries van God om je heen, die naar binnen wil waaien.
En als je niet meteen iets hoort, wacht dan. Wees niet ongeduldig, eis geen wonder op, maar wacht. Wacht in zachtheid, in geduld, in openheid. Dat is trouwens meteen ook de houding om de Advent mee binnen te gaan: een wachtend hart, vol vertrouwen op het koninkrijk van God dat komen zal.
Dat er al is.
Als we het maar zien.