Eerste lezing: Jeremia 31,31-34
Evangelie: Johannes 12,20-33
Toen ik de teksten van vandaag las, schoot ik vol. Die God van ons, die alsmaar blijft proberen om ons te bereiken. Hij zegt: ‘Die jaren in de woestijn dat ik mijn best heb gedaan voor ze, ik heb ze gered uit Egypte, maar ze hebben zich van me afgewend. Het verbond heeft niet gewerkt. Het ging buigen voor gouden kalveren.’
Vandaag zegt Hij, in de eerste lezing: ‘Het dringt maar niet door tot ze. Tot jullie. Weet je wat ik doe? Ik zal mezelf in jullie binnenste leggen. Ik zal jullie in je hart laten voelen hoeveel ik van je hou. En als jullie weten in je hart hoeveel ik van je hou, dan hoef je ook geen les meer te krijgen over mij, dan Ken je mij. En ik zal al je zonden vergeven en nooit meer denken aan wat je verkeerd gedaan hebt .’
Toen ik dat las, kreeg ik medelijden. Hoewel dat natuurlijk hoogmoedig is, medelijden hebben met God. Maar zoiets is het wel. Een soort van: arme God. Er is daar dat grote, alles overstijgende Zijn, dat niets dan Liefde is, en waarin verlangd wordt naar ons. En hoeveel daarvan beantwoorden wij nou helemaal? Hoeveel plaatsen op aarde zijn op dit moment niet ver verwijderd van de Liefde? Wat breng ik er zelf van terecht? Hoe vind ik hem? En waar?
We hoeven ons niet af te vragen waar we hem vinden, want Hij zegt hier: ‘Ik ben in jullie hart’.
Het lastige is alleen dat wij ons hart niet goed kennen. Het is in een wereld vol lawaai moeilijk voor mensen om de fluistering ervan te horen en nog veel moeilijker om te leven naar wát we daar horen fluisteren. Want we zijn zo gewend aan onze dingen. Aan onze gewoontes. Aan alles wat we doen. ‘Ach, dat gaat nu eenmaal zo.’
Maar ‘Ach, dat gaat nu eenmaal zo’, dat is geen leven met God. Leven met God vraagt; oude dingen achterlaten en nieuwe verrassingen durven toelaten, elk moment. En het daarin uithouden, alsof je op een evenwichtskoord loopt, omdat je nu niet weet wat er over tien minuten gaat gebeuren. Hartstikke spannend.
En dat oude achterlaten noemen ze in de kloostertraditie: ‘sterven aan het leven’. De monnik treedt in in het klooster om er te sterven, elke dag een beetje, en – om met Toon Hermans te spreken – op zijn laatste dag zijn laatste beetje.
Zo kan het wonder van de dood zich voltrekken, zo leren we dat de ‘figuurlijke dood’ zelfs nodig is om tot iets nieuws te kunnen komen. Veel mensen zien de dood als een dramatisch einde, maar vanuit gelovig perspectief is de dood net zo zegenrijk als geboorte. De dood is geboorte, maar op een geestelijke manier.
En dát horen we in het Evangelie, dat overbekende verhaal van die graankorrel, die moet sterven om leven voort te brengen. Misschien kent u dat beeld van zo’n graankorrel, zo’n videootje dat versneld wordt afgespeeld en waarin je ziet wat een graankorrel moet doorstaan om te ontkiemen. Je ziet hem eerst in de aarde liggen, rustend. Doe nog even niets, wacht gewoon. Maar dan zie je een bleke spriet de bodem in gaan. Die dringt zich door het zand gewoon naar beneden. En van daaruit komt het eerste blaadje groen naar boven.
En dat is de beweging waar wij ook toe worden uitgenodigd. Wortelen, in onze traditie, door onze weerstanden heen zakken, en vandaaruit kunnen groeien en bloeien in ons geloof – en dan zelf weer vrucht dragen. En deze verticale beweging, die houdt ons Levend met een grote L. En al dat andere, al die gewoontes van ons, alles waar we aan vastzitten, alles wat je doet omdat het van je moeder moet, dat is allemaal horizontaal. Dat is wat je laat zien in de wereld. En als je je alleen daaraan vasthoudt, en alleen in het horizontale vlak leeft… dan raak je uiteindelijk verscheurd. Want dat alleen biedt geen houvast.
Pas als je bereid bent om het horizontale wat minder stevig vast te houden, kun je bij de verticale as van je leven komen. Daar gaat het over waar je staat, over wie je werkelijk bent. De lijn die in ons de hemel met de aarde verbindt. Het goddelijke leven dat door ons heen stroomt. Wil stromen. Het is levenskunst om de horizontale en verticale lijn met elkaar in balans te brengen en ze te laten samenkomen in het hart.
Het hart waar God wil wonen.
U kunt allemaal wel de voorbeelden bedenken van de plaatsen waar u wellicht te ver doorschoot in het horizontale, de ene of de andere kant op. De zachte of de harde kant op. Te vaak ja zeggen, te vaak vrijwilligerswerk doen, alleen maar lief zijn, of juist te vaak leiding nemen, te vaak een grens trekken, te duidelijk zeggen waar het op staat. Het zijn op zich goeie dingen, behalve als er ’te’ voor staat. Want als wij aan de laatste keer sterven toe zijn, en aan de andere kant van het leven belanden, dan zal de vraag aan de hemelpoort niet zijn: ‘Heb je wel altijd ja gezegd, heb je genoeg vrijwilligerswerk gedaan, ben je altijd lief geweest, of ben je een leider geweest, heb je je grenzen gesteld, ben je altijd duidelijk geweest?
Nee, de vraag zal zijn, voor mij: ben ik Maria geweest. Dát is de vraag. En zo klinkt die vraag ook voor u. Ben ik Paul geweest. Ben ik Els geweest. Ben ik Ria geweest. Ben ik Henk geweest?
En daarom is het goed om, zolang je leeft, aandacht te hebben voor God in jou, voor de verticale lijn, want dat is de lijn waarin het antwoord suist op de vraag wie je werkelijk bent.
En als het dan uiteindelijk zo ver is dat je aan je laatste keer sterven toe bent, en leeft met de fysieke dood in je omgeving, dan wordt het stiller. Dan wordt het leven anders. Alsof al die keren dat je al stierf ineens samenkomen in een nieuwe betekenis, alsof je je hele leven lang geoefend hebt voor dit ene moment. Je wacht. Je slaapt. Het nieuwe bewegen is er al van binnen. Laat het stil in zijn waarde. En je zal gemist worden, zeker. Maar groen zul je ontwaken. Amen.