Er zijn mensen die precies weten wat ze geloven. Als je vraagt hoe hun geloof eruit ziet, hebben ze een aarzelloos antwoord. Hun geloof is duidelijk. Begrensd ook; er zijn regels, afspraken en wie weet zelfs dogma’s en leerstellingen. Als je ermee instemt, geloof je op de goede manier. Wie ze niet onderschrijft of zelfs ter discussie stelt, is geen goede gelovige, vinden zij. Die hoort er eigenlijk net niet helemaal meer bij. Als het nog erger met je gesteld is en je regels overtreedt die soms nog voor de Middeleeuwen opgesteld werden, word je in het gunstigste geval gedoogd door de harde kern van gelovigen. In de katholieke kerk noemt die groep hardliners zichzelf ook wel ‘de heilige rest’, wat ironisch genoeg exact beschrijft wat men niet wil zijn: een restvorm.
Het heeft mij meermaals in verlegenheid gebracht, want ik ben zelf ook opgegroeid met duidelijke kaders. ‘Er wordt wel eens iets anders beweerd, maar het katholieke geloof is het enige ware geloof’, zei mijn vader ooit tegen me, maar er bewoog iets in zijn stem toen hij dat zei. Het was alsof de zin geen punt kreeg en de woorden bleven zweven. Het kind dat ik was voelde dat hij het zelf wellicht niet helemaal kon onderschrijven. Maar hij behoorde tot een generatie die niet mocht wankelen, was nog van de inmiddels gedecimeerde afdeling Mannen van Stavast en deed geen stap opzij. Dit was het en daaraan had je je te conformeren.
Elke kerk die zegt ‘Ik ben de ware kerk’ zou moeten erkennen dat de enige waarheid niet in haarzelf ligt, maar in God
Toch heeft juist het moment waarop hij dat zo bijna-stellig beweerde, ruimte doen ontkiemen in mij. Ruimte voor het besef dat het niet waar kon zijn dat één geloof het ware geloof is en dat alle andere gelovigen dus pech hebben. Dat het christendom volledig gelijk heeft en de islam totaal niet. Of dat christenen het beter begrepen hebben dan joden, boeddhisten of hindoes. Voor de goede orde: andersom geldt uiteraard hetzelfde. Er is niet één religieuze traditie die de volledige waarheid in pacht heeft, al was het maar omdat tradities menselijk zijn en derhalve beperkt: bedacht en vormgegeven door mensen, aan de hand van door mensen opgestelde regels. Iedereen die ‘God eren’ in een vorm gaat gieten, kan weten dat die vorm per definitie kleiner zal zijn dan de God die hij eert. Zo zou elke kerk die zegt ‘Ik ben de ware kerk’ moeten erkennen dat de enige waarheid niet in haarzelf ligt, maar in God.
Kerk en traditie zijn niet meer dan een wandelstaf op de weg naar God, of ruimer gezegd: naar het mystieke midden, waar alles één is, en waar allen deel zijn van de Ene. Het is onmogelijk om die Eenheid te vangen in menselijke vorm en woorden en een traditie is nauwelijks meer dan dat: vorm en woorden. We hebben ze nodig, maar laten we nooit vergeten dat ze in zichzelf niet in de buurt komen van de Alfa en de Omega. Het is dit besef dat me de ruimte geeft om dat wat mij gevoed en gevormd heeft uit te delen aan anderen in taal van vandaag. Het geeft me de moed om, als het nodig is in gesprekken en retraites, van Liefde, Mysterie of het Onnoembare te spreken, waar mijn vader zeker gevonden zou hebben dat ik ‘God’ had moeten zeggen. Het is een sprong, want ik laat iets los. Maar het is een sprong in het diepe, het Diepe Duistere dat oneindig is en daarmee als vanzelf dichter bij de waarheid ligt dan de grens waar ik ooit op stond.