Aan Willem Eijk
Eminentie,
Het is niet dat ik u graag tegenspreek. Maar zwijgen is iets anders. Met de moed die u nodig had om De band van de liefde te schrijven, wetend dat u zich niet populair zou maken, schrijf ik u deze brief, in het besef dat u mij als verloren zult beschouwen.
Laat ik, omwille van de meelezers, eerst mijn kortst mogelijke samenvatting van uw boek noteren: ‘Als twee mensen, één man en één vrouw, sacramenteel gehuwd zijn en blijven én binnen die relatie zonder onnatuurlijke vormen van contraconceptie zichzelf fysiek aan elkaar geven, waarbij de penis het zaad zo diep als fysiek mogelijk in de vagina achterlaat en nergens anders, alleen dan past hun huwelijksleven binnen de wetten van de moederkerk. Het is Gods wil dat de geslachtsdaad alleen op deze wijze en binnen een dergelijke relatie voltrokken wordt. Alle andere varianten van relaties, seksuele handelingen en wijzen van verwekking zijn in meerdere of mindere mate incapabel, ongeordend, zondig of intrinsiek kwaad.’
Er is veel in uw boek dat om een reactie vraagt. Ik beperk me hier tot slechts drie aspecten: de veronachtzaamde rijkdom van wat u noemt ‘geslachtelijke vermogens’, de obsessieve focus op seks en de oorzaak van het misverstaan hieromtrent tussen u en gelovigen.
Allereerst die rijkdom. U schrijft: ‘Bewust gebruik van de geslachtelijke vermogens voor andere dan huwelijkse doeleinden [zelfgave en conceptie – mvm] is in strijd met de bestemming van deze vermogens’. Deze visie versmalt relaties tot seksualiteit en seksualiteit tot de geslachtsdaad. Met alle respect; het is zoiets als voorschrijven dat we onze oren alleen mogen gebruiken om te luisteren naar het Stabat Mater van Pergolesi en het bovendien bij voorkeur elke keer helemaal afluisteren, van het begin tot en met het laatste amen. In een concertzaal. Of dat we onze ogen alleen mogen openen in de eregalerij van het Rijksmuseum. Oren en ogen kunnen veel meer dan dat, er zijn eindeloze werelden van schoonheid en lelijkheid te horen en te zien. Zo kunnen ook onze geslachtelijke vermogens, zelfs in een gematigd leven, veel meer dan alleen kinderen verwekken. Oneindig veel meer. Goddelijk veel meer.
Vanwaar toch die nu al eeuwen durende, buitensporige en ronduit schaamteloze preoccupatie met onze seksualiteit? Is de Kerk bang overbodig te zijn omdat God ons in die intimiteit nabijer is dan zij ooit komen kan? Is het een oude reflex van controle houden over mensen? Macht tot het uiterste toe? Zelfs de tien geboden zeggen over huwelijk en seks niet meer dan: blijf trouw en kijk niet naar de partner van een ander. Het had de Kerk gesierd als zij het daarbij had gelaten. Door seks in slechts één verschijningsvorm te sanctioneren en al het andere tot (intrinsiek) kwaad te bestempelen, overstemt zij God. Want waar tot in detail wordt voorgeschreven hoe met die goddelijke, intense kracht om te gaan, is er de facto minder bewegingsruimte voor God zelf.
In plaats van Hem door ons, met ons en in ons Zijn eigen weldadige gang te laten gaan, dringt de Kerk onze huizen binnen en vertelt ze hoe wij elkaar dienen te kussen. Ze gooit de slaapkamerdeur open, gaat tot in het bed, schuift mee tussen de lakens, met haar blik ter hoogte van ons geslacht kijkt zij of en hoe de penis de vagina binnen gaat en tot in het mannelijk orgasme en de positionering van het zaad zegt zij te weten wat Gods bedoeling ermee is. En alsof dat allemaal nog niet ongepast genoeg is, kruipt zij uiteindelijk in onze gedachten, door voor te schrijven welke fantasieën wel en welke niet geoorloofd zijn tijdens ons liefdesspel. Zo is ons dan uiteindelijk het geschenk uit handen geslagen en blijft God morsdood achter, omdat alle speelruimte verdwenen is. Met in herinnering de trauma’s en schuldgevoelens op dit gebied van de generaties voor ons, moet het hoge woord er maar eens uit: het is misdadig.
Het misverstaan rond dit onderwerp tussen de institutionele Kerk en haar gelovigen – lees: tussen u en ons – ontstaat omdat we op verschillende niveaus spreken. Uw mensvisie is een bundeling van voorschriften en wetten, waarin u zich niet met ons verbindt. Het gebied echter waar de wetten over gaan, veronderstelt nu juist verbinding. Het is een bij uitstek persoonlijk, intiem en heilig gebied, waarover zonder verbinding niet te spreken valt, tenzij men bereid is het contact te verliezen. Dit is dan ook exact wat er gebeurt. Een Kerk die, zonder de relatie te zoeken met gelovigen, een deken van regels legt over dit heilige gebied, wordt per definitie niet verstaan. Althans niet op zielsniveau – toch in wezen het niveau waarop zij gehoord zou moeten willen worden. Maar u kiest er bewust voor een boek te schrijven waarvan u op voorhand weet dat niemand het lezen zal, behalve wellicht het ‘hoogopgeleide jonge katholieke echtpaar’, zoals u in het nawoord meldt. En natuurlijk de priesters die hieruit moeten putten tijdens hun werk en die met dit boek in de hand hun parochianen mogen gaan adviseren, terwijl zij zelf moeten of willen afzien van een normale, volwassen seksuele relatie en dus niet zullen ervaren wat die ‘zelfgave’ kan bewerken in mensen.
‘Dit is Gods wet’, zegt u. Maar zelfs dan: bisschop zijn vraagt meer dan de wet kennen. Het vraagt ook herder zijn, het werk niet weigeren en achter de kudde aan willen gaan als die naar uw mening in de verkeerde weide graast. Roepen vanaf de eigen plek zal geen effect sorteren. Een herder moet voorbij de hekken van het oude land durven zien. Niet slechts de lijnen van het kadaster volgen, maar ook de wind en de wolken en de Geest. Niet van de wet leeft hij, maar van de liefde.
Een groet in verbondenheid,
Maria van Mierlo